Op de helft van onze landbouwgrond groeit gras. Het is zeker een bijzonder gewas, maar de eigenschappen die de mens eraan toedicht zijn minstens zo verbazingwekkend. Twee worden er uitgelicht.
Gras is een van de weinige gewassen die niet elk jaar opnieuw moeten worden gezaaid; grasland is ‘blijvend’. Dat betekent niet dat grasjes lang leven; integendeel, ze leven extreem kort. Na enkele weken komt er een einde aan hun bestaan en wordt de grasmat vernieuwd met jonge spruiten. Omdat er jaarlijks zoveel planten afsterven is de toevoer van koolstof naar de bodem indrukwekkend. Die koolstof is gemaakt van kooldioxide (CO2) uit de lucht. Zeker onder vrij natte omstandigheden is de afbraak van al die lijkjes traag en hopen hun resten zich op. Het koolstofgehalte van een bodem onder grasland is daardoor beduidend hoger dan onder een akker. Grasland wordt daarom vaak geroemd als een gewas dat CO2 in de bodem vastlegt en daarmee ons klimaat helpt redden. Maar dat is enkel de waarheid als een akker blijvend wordt omgezet in grasland. Bovendien is het effect tijdelijk. De afbraak van de opgeslagen koolstof neemt namelijk langzaam toe. Op den duur is de afbraak weer gelijk aan de toevoer, waardoor de hoeveelheid in de bodem opgeslagen koolstof niet verder toeneemt. Als blijvend grasland wordt gescheurd, om een ander gewas te telen, wordt de opgeslagen koolstof vrij snel afgebroken en gaat als CO2 weer de lucht in. Terug bij af dus. Die versnelde afbraak treedt ook op als het peil van het grondwater verlaagd wordt. In onze veengebieden zijn de graslanden door hun (landbouwkundig gewenste) lage waterstanden een belangrijke emissiebron voor CO2. Het Nederlandse grasland draagt daarom momenteel zeker niet bij aan het realiseren van onze klimaatdoelstelling.
Vaak wordt blijvend grasland geassocieerd met een rijk planten- en dierenleven, een motief voor de Europese Unie om de lidstaten te gelasten het areaal min of meer intact te houden. In grote delen van Europa is dit een geldige reden, bij ons sinds de zeventiger jaren van de vorige eeuw slechts bij uitzondering. De belangrijkste oorzaak van biodiversiteit is dat binnen een afstand van enkele centimeters de groeiomstandigheden anders zijn, waardoor planten die onderling verschillen in standplaatsbehoeften samen kunnen voorkomen. Veel plantensoorten bij elkaar leidt tot een rijk dierenleven. Maaien of beweiden voorkomt verruiging en bosvorming.
Veel van het grasland in Europa ligt op bodems waar akkerbouw niet mogelijk is, omdat de grond te nat, te stenig of te steil is. Deze bodems zijn doorgaans zo weinig productief dat verbetering ervan en hoge mestgiften niet lonend zijn. Meestal wordt dit grasland beweid door vleesvee, in een lage bezetting per hectare. In Nederland is dat anders. Bij ons is het meeste grasland ook als akker te gebruiken, de grond is duur en er is veel meer vee per hectare. Daarom zijn bodemverschillen binnen het perceel weggepoetst door grondbewerking, is het waterpeil verlaagd om de bodem minder drassig te maken en wordt er stevig bemest. Het gevolg is dat enkele ingezaaide grassoorten sterk domineren. Waar desondanks ‘wilde’ soorten verschijnen wordt met bestrijdingsmiddelen ingegrepen. Een en ander is desastreus voor de waarde van het grasland voor insecten en vogels. Door het grote aantal dieren is bij beweiding de kans op vertrappen van nesten groot. Dat heeft ons er in 2015 niet van weerhouden de grutto te kiezen als nationale vogel. Deze soort is afhankelijk van kruidenrijk nat grasland en staat op het punt te verdwijnen.
Meer biodiversiteit in ons grasland? Dat is mogelijk door bestaande subsidies anders te verdelen. Grasland kost 6-9 euro per m2 en levert jaarlijks 20 eurocent aan voer op. Het rendement van de investering in grasland is dus laag. Meer ruimte voor biodiversiteit betekent dat op voerproductie moet worden ingeleverd, wat het rendement verder beperkt. Aan Europese subsidie (inkomenstoeslag) ontvangt een melkveehouder ongeveer 5 eurocent per m2. In andere Europese landen is subsidie vaak nodig omdat anders het grasland niet meer rendeert en door de boeren zal worden verlaten, wat verlies van biodiversiteit betekent en tot leegloop van het platteland leidt. In Nederland is dat ondenkbaar door de grote landhonger. De toeslag zou hier afhankelijk gemaakt kunnen worden van de milieuprestaties, om bij goed presteren het verlies aan opbrengst (meer dan) te compenseren. Landbouw en politiek roepen geregeld dat vergroening van de toeslag een goed idee is, maar als de Europese poet verdeeld moet worden blijkt men toch stilletjes zo veel mogelijk bij het oude te laten.