In 1911 verzuchtte de pastoor van Deurne, H. Roes: “Hoeveel kinderen sterven er op het platteland in hun eerste levensjaar! Als er zulk een groote sterfte heerschte onder het jonge vee, zouden er door den Boerenbond al lang middelen zijn beraamd om de oorzaken van die sterfte te onderzoeken en weg te nemen.”
(bl 105 boek)
Toen stierf in Peel en Kempen één op de zeven kinderen, honderd jaar later minder dan één op de twee honderd. Maar de sterfte onder kalveren is intussen fors toegenomen tot het kinderniveau van 1911. De oorzaken voor het toenmalig hoge sterftecijfer van kinderen en het huidige hoge niveau van kalveren zijn vrijwel gelijk: tekort aan moedermelk, gebrekkige hygiëne en nauwelijks medische zorg. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw eist de pastoor dat vrouwen hun lichaamsvormen verhullen. Dat sluit borstvoeding uit. Flesvoeding is van mindere kwaliteit en wordt vaak onhygiënisch gegeven. Een zuigfles met lange slang wordt in de wieg onder de dekens gestopt om warm te blijven. Huisgenoten stoppen de speen zo nu en dan in de mond van de zuigeling, zodat de moeder haar tijd aan andere zaken kan besteden. De kans op bedorven voeding is daardoor groot. Kinderen krijgen diarree en sterven omdat medische zorg voor kinderen te duur wordt gevonden.
Dierenartsen gaan ervan uit dat bij een goede verzorging de kalversterfte in het eerste levensjaar niet hoger hoeft te zijn dan 5% en er zijn veebedrijven die lager scoren. Dat percentage zal in de praktijk van 1911 vermoedelijk niet hoger zijn geweest. Hoe is het bijna driemaal hogere gemiddelde percentage van nu te verklaren?
Vergeleken met vroeger worden op een bedrijf veel meer kalveren geboren. Vroeger was een kalf een kostbaar bezit; nu hebben kalveren nauwelijks handelswaarde en ze zijn lang niet allemaal nodig om melkkoeien te vervangen. De zorg van de veehouder gaat vooral naar de melkgevende koeien. Dat houdt in dat er per kalf weinig tijd is en dat men nauwelijks investeert in de gezondheid van het jonge dier. Een kalf is bij de geboorte niet beschermd tegen ziektekiemen. Hiervoor is het afhankelijk van de eerste melk van de koe (biest), waarin antistoffen zitten. Omdat het kalf direct na de geboorte wordt gescheiden van de moeder kan het niet bij de moeder drinken. De boer zal de koe moeten melken en de melk met de fles aan het kalf moeten geven. Zeker de eerste dag moet het kalf frequent biest krijgen. Maar dat is voor de boer tijdrovend en het komt er vaak niet van. Wanneer een kalf onvoldoende antistoffen uit biest opneemt is de kans groot dat het ziek wordt. Ook de overgang van biest naar poedermelk is riskant als dat te vroeg of te plotseling gebeurt. Het maag- en darmstelsel moet langzaam kunnen wennen. Bovendien worden er bij het aanlengen van poedermelk nogal eens fouten gemaakt, zoals een verkeerde temperatuur, verkeerde dosering of niet-schone materialen. Door deze voedingsfouten en infecties ontstaat diarree. Tijdige detectie en medicatie kan de patiënt mogelijk redden, maar controle is tijdrovend en medicatie door een dierenarts financieel vaak niet rendabel. Diarree als resultaat van verwaarlozing is nu dan ook veruit de belangrijkste doodsoorzaak bij kalveren, net als bij kinderen een eeuw eerder.