klimaat

Vee en volksgezondheid

Peel en Kempen hebben zich in één eeuw ontwikkeld van bijzonder vee-arm tot extreem vee-rijk. Boerderijdieren verschaffen ons hoogwaardig voedsel en maken ons minder gevoelig voor allergieën, zoals hooikoorts of huismijt. Ze dienen daarmee de volksgezondheid. Maar de dieren kunnen ook onze gezondheid schaden.

Vroeger kwam onder runderen veel tuberculose voor, waardoor veel mensen besmet raakten en stierven. Ook nu kunnen dierziekten overgaan op de mens, bijvoorbeeld Q-koorts en varianten van vogelgriep. Dergelijke besmettingen maken in korte tijd veel slachtoffers en komen daardoor breed in de pers, maar in de regel is een oplossing voor het probleem snel gevonden. Andere gevaren zijn sluipend van aard en daardoor minder opvallend, maar zeker niet minder belangrijk.

De antibiotica die boerderijdieren worden gebruikt zijn vrijwel gelijk aan die voor mensen. Bij intensief gebruik in de veehouderij kan daar snel resistentie ontstaan, waardoor deze antibiotica voor de mens onbruikbaar zijn voordat vervangende middelen beschikbaar komen. Om te voorkomen dat resistente MRSA-bacteriën zich in een ziekenhuis verspreiden worden nieuwe patiënten die beroepsmatig met varkens, mestkalveren of mestkuikens in contact staan gescreend en in isolatie verpleegd tot MRSA-dragerschap is uitgesloten. Ongeveer twee derde van onze varkenshouders blijkt met deze bacterie besmet. MRSA is niet schadelijk voor mensen met een goed functionerend afweersysteem, maar bij oudere of zieke mensen kan de bacterie problemen veroorzaken. De opkomst van MRSA in Nederland, in 2004, heeft de discussie over het gebruik van antibiotica in de veehouderij een sterke impuls gegeven, met als gevolg dat het gebruik ervan intussen meer dan gehalveerd is. Als groeibevorderaar zijn antibiotica helemaal verboden en sommige producten mogen alleen nog voor mensen gebruikt worden.

Sinds kort staan de gezondheidsrisico’s van fijnstof en ammoniak in de schijnwerpers. Verkeer en industrie werden lange tijd gezien als de veroorzakers van fijnstof. De veehouderij is daar recent bijgekomen. Fijnstof uit die bron kan bestaan uit deeltjes mest, huidschilfers, voer of strooisel. Op dit stof kunnen micro-organismen zich nestelen, die op hun beurt weer gifstoffen afscheiden. Fijnstof uit stallen kan onze longen aantasten tot op minstens één kilometer van de stal. Veel veehouders hebben dan ook longproblemen, zoals chronische bronchitis en longemfyseem. Minder goed functionerende longen verhogen de kans op andere serieuze ziekten. Vrijwel overal in Peel en Kempen is de concentratie fijnstof hoger dan de internationaal overeengekomen veilige grenswaarde van 20 microgram per kubieke meter lucht.
Moderne stallen zijn voorzien van luchtwassers, die veel van de geur en stof uit stallucht kunnen verwijderen. Maar uit een recente steekproef, in Nederweert, bleek bijna de helft van de luchtwassers niet naar behoren te functioneren. De maatschappelijke wens het welzijn van dieren te verbeteren kan strijdig zijn met het beperken van fijnstof. Het omschakelen naar scharrelkippen, met een vrije uitloop, verhoogt de uitstoot ervan, al zal dat stof zal zich minder ver verspreiden dan het stof uit de veel hoger geplaatste ventilatoren van stallen.

Onderbelicht blijft vaak de rol van ammoniak, die vooral uit rundvee- en varkensmest ontsnapt. Door chemische reacties in de atmosfeer wordt ammoniak omgezet in ultra-fijnstof, dat zich over zeer grote afstanden kan verspreiden. Het uitrijden van mest in de buurt van Parijs kan daardoor gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit in Londen.

Het is niet denkbeeldig de veehouderij over enkele jaren meer fijnstof produceert dan het verkeer of de industrie. Om gezondheidsredenen zullen mensen dan mogelijk overwegen het platteland te verruilen voor de stad.