geschiedenis politiek

De exploitatie van het hoogveen in Deurne

[Foto: M.M.G. van den Boomen (Deurne)]
Gemeentehuis Deurne [Foto: M.M.G. van den Boomen]

In de tweede helft van de 19de eeuw neemt de vraag naar turf sterk toe. Bovendien wordt het vervoer ervan gemakkelijker en dus goedkoper, door de aanleg van kanalen en spoorlijnen. Het uitgestrekte hoogveengebied van Deurne lijkt plotseling een goudmijn en bezorgt de gemeente al snel het imago van miljoenenparadijs. Maar men kiest voor ‘de baat gaat voor de kost’, met catastrofale gevolgen.

Aan het begin van de 19de eeuw is het hoogveenmoeras in het Peelgebied ongeveer 6.000 ha groot. De helft daarvan is eigendom van de Brabantse gemeente Deurne & Liessel. Voor die gemeente is dit bezit eerder een last dan een lust en men gaat ervan uit dat dit altijd zo zal blijven. Het enige voordeel is dat de boeren er in de zomer turf kunnen steken voor eigen gebruik. Dat gebeurt vrij lukraak in putten, die al de volgende dag vol water staan. Men probeert die ene dag zo diep mogelijk te graven, omdat de beste turf onderin zit. Turf steken voor de verkoop in steden als Helmond is nauwelijks lonend, omdat de transportkosten hoog zijn door de beroerde toestand van de zandwegen. Voor beweiding is het veengebied te nat en de oude, dichtgroeiende ééndags-putten zijn voor het vee gevaarlijk.

In de loop van de 19de eeuw wordt het steken van turf een stuk interessanter. De vraag naar brandstof neemt sterk toe, omdat de steenfabrieken langs de grote rivieren uitbreiden. De steenkoolwinning in Zuid-Limburg is dan nog niet begonnen. Transport van turf vanuit het Peelgebied wordt aanzienlijk goedkoper als in 1826 de Zuid-Willemsvaart gereed komt, die Maastricht verbindt met Den Bosch. In 1866 wordt de spoorlijn Eindhoven – Venlo aangelegd.

In 1852 besluit de gemeente 600 ha veengrond te verkopen aan Van de Griendt, een steenfabrikant uit Den Bosch. Voor de arme gemeente Deurne zorgt commerciële vervening niet alleen voor extra inkomsten, maar ook voor toename van de werkgelegenheid. Deurne is een agrarische gemeente, met grote gezinnen, en wil dat ook blijven. Het areaal landbouwgrond neemt nauwelijks toe, zodat voor veel boerenzoons en -dochters geen boerderij beschikbaar komt. Noodgedwongen blijven ze ongetrouwd wonen bij hun ouders, of bij de broer die het ouderlijk bedrijf overneemt. Het is de klassieke vorm van geboortebeperking. Een (bij)baan als peelwerker wordt als semi-agrarisch gezien. Het werk ligt immers in elkaars verlengde. Het steken van turf is niet veel anders dan het lossteken van de dikke laag vastgetrapte mest in de potstal. Het peelwerk is gebonden aan het zomerseizoen, omdat de turf droog moet zijn voor de vorst invalt, die natte turf zou doen verpulveren. Een kleine boerderij naast peelarbeid is dan te behappen. Bovendien is een bijbaan al heel gebruikelijk voor de boeren in de Peel. Het loon dat voor peelwerk wordt betaald is goed en een nog armoediger bestaan dan dat van peelboer dus onwaarschijnlijk. Vincent van Gogh had ‘De aardappeleters’ ook heel goed in Deurne kunnen schilderen. Boeren en peelwerkers zien elkaar als gelijken.

De gemeente stelt als voorwaarden dat Van de Griendt zoveel mogelijk arbeiders in Deurne moet werven en dat arbeiders van buiten de gemeente niet langer dan 3 jaar blijven. Hij laat de Noordervaart uitdiepen en een kanaal graven, de Helenavaart, waardoor zijn veengrond via het water bereikbaar wordt en de turf over de Zuid-Willemsvaart naar de steenfabrieken langs de grote rivieren kan worden vervoerd. In 1857 ontstaat op zijn terrein het verveningsdorp Helenaveen.

Vervenen begint met ontwateren, door het graven van greppels en sloten. Vervolgens brandt men de vegetatie en wordt in de as boekweit geteeld. Zeker in de eerste jaren is boekweit de belangrijkste inkomstenbron van het verveningsbedrijf. Daarna wordt de bovenste veenlaag, het grauwveen, aan de kant gezet en de daaronder liggende zwarte turf gestoken en in de buitenlucht gedroogd. Na vervening wordt de grond ontgonnen, door het achtergelaten grauwveen te mengen met het arme zand dat onder het zwartveen vandaan komt. Het achterlaten van zeker een deel van het grauwveen is daarom moreel en later ook wettelijk verplicht. Stadsvuil uit Maastricht of Den Bosch wordt als retourvracht meegenomen en als meststof voor de ontginningen gebruikt. Er ontstaat vruchtbare landbouwgrond waarop vooral tabak en groenten worden geteeld. De veenarbeider van het bedrijf kan die grond pachten of kopen. Op deze manier ontstaan mogelijkheden voor veenarbeiders om zelfstandig boer te zijn als de vervening voltooid is. De aanpak van Van der Griendt wordt dan ook in heel Nederland als voorbeeldig gezien.

Van de Griendt heeft het alleenrecht op het gebruik van de Helenavaart. Om de verkoopwaarde van de resterende 2.500 ha hoogveen te vergroten besluit de gemeente Deurne in 1860 voor eigen rekening een kanaal te graven, parallel aan de Helenavaart. Omdat belangstellenden niet de prijs willen betalen die de gemeente voor haar veengrond verlangt start Deurne in 1878 zelf met de exploitatie ervan. Een toevalligheid is dat het spoedig daarna mogelijk wordt grauwveen ter plekke te vermalen tot turfstrooisel. Turfstrooisel kan veel meer vocht opnemen dan stro en is een ideaal product voor in de paardenstal. In tegenstelling tot turf komt de vraag naar turfstrooisel voornamelijk uit het buitenland, met name uit grote steden met paardentrams, waaronder Parijs en Londen. Groot voordeel is dat grauwveen, in tegenstelling tot zwartveen, mag bevriezen, waardoor het hele jaar door gewerkt kan worden en een klein boerenbedrijf naast een baan als peelwerker minder gebruikelijk wordt.

Dagblad De Zuid-Willemsvaart | 27 mei 1899
Deurne, 21 Mei. De kermis is de vorige week in alle stilte geëindigd. Ongetwijfeld is de geringe vraag naar turfstrooisel de grootste oorzaak dier stilte geweest, daar hiermede honderden arbeiders hun brood moeten verdienen, waarvan tegenwoordig menigmaal velen zonder werk zijn of althans een geringer dagloon ontvangen.

Dagblad De Zuid-Willemsvaart | 30 december 1899
Mijnheer de Redacteur! Ik verneem dat in de rijke gemeente Deurne op de Peel tegenwoordig een weekloon uitbetaald wordt, waarvoor ik geen naam over heb. Zet het met vette letters in Uw blad dat er veenarbeiders zijn die de vorige week tegen vijftig, veertig, dertig centen daags uitbetaald hebben gekregen. En veenarbeid, Mijnheer, dat is het zwaarste werk, dat er in Noord-Brabant verricht wordt.

Omstreeks 1918 is vrijwel overal het grauwveen afgegraven en is de veenexploitatie nauwelijks nog rendabel. Het ‘miljoenenparadijs’ Deurne heeft dan grote problemen. Peelwerkers trouwen relatief jong, omdat ze niet hoeven te wachten op het vrijkomen van een boerderij, en krijgen mede daardoor veel kinderen. Het aantal inwoners van de gemeente neemt tussen 1859 en 1903 toe met 77%. Lonen blijken veel lager dan verwacht en bij slecht weer of ziekte wordt niet uitbetaald, zodat sparen voor de peelwerker een utopie blijft. Als het werk in de Peel snel minder wordt krijgt Deurne te maken met honderden arme werkloze dorpsgenoten, die onderhouden moeten worden door de gemeentekas. Ook heeft de gemeente boven haar stand geleefd en te zware financiële verplichtingen aangegaan, in de veronderstelling dat het goud nog lang de Peel uit zou stromen. In 1896 komt een prestigieus gemeentehuis gereed. Bovendien geeft de boekhouding waarschijnlijk een te optimistisch beeld van de inkomsten, omdat enkel de gemeentesecretaris weet heeft van de hoed en de rand. En het is voor hem aantrekkelijk de veenexploitatie te gunstig voor te stellen. Hij komt in 1860 als secretaris bij de gemeente in dienst en zal dat meer dan 50 jaar blijven. De burgemeester en de gemeenteraadsleden hebben hun functie te danken aan familierelaties en zijn incapabel. Als de burgemeester ziek is treedt zijn zoon op als voorzitter van de raad. Bij verkiezingen wordt er op toegezien dat de mensen het kruisje op de door de secretaris gewenste plaats zetten. Mensen zijn volgzaam omdat niemand zich ruzie met de machtige gemeentesecretaris kan permitteren. De secretaris bezorgt zijn zoon een baan op het gemeentehuis en zijn vrouw en dochter beginnen een winkel waar de peelwerkers en anderen gedwongen hun inkopen doen, waarna ook de middenstand verarmt. Omdat de secretaris, noch iemand anders van de gemeente-exploitatie, een vreemde taal spreekt is men verplicht voor de internationale leveranties in zee te gaan met een commissionair, die de gemeente oplicht. Gemeentebossen worden gekapt om het hout te gebruiken bij het persen van turfstrooisel tot balen. Door het afgraven van het veen vermindert de sponswerking van het gebied, wat leidt tot extra wateroverlast in de omgeving.

Dagblad De Zuid-Willemsvaart | 20 juli 1901
De secretaris van Deurne geniet als zoodanig een salaris van veertienhonderd gulden per jaar. Daarbij heeft hij enkele bezoldigde betrekkingen, als: Organist, Secretaris van het Armbestuur, enz. en zijn zoon is klerk op de Secretarie op een inkomen van zeshonderd gulden per jaar, daarenboven verdient de Secretaris nog een aardig duitje met het opmaken van memories van aangifte van Successie.


Sedert enkele jaren drijft hij een winkel in koloniale waren, manufacturen enz. De gemeente treedt als werkgever op. Vele mensen meenen, dat zij nu en dan eens bij de Secretaris moeten gaan winkelen; men weet maar nooit, waar het goed voor is. En toch wordt deze winkel door de Burgemeester van Deurne en het meerendeel der raadsleden (De raadsmannen kunnen gewoonlijk niet anders denken dan zooals Burgemeester en Secretaris willen) in bescherming genomen, ofschoon er al dikwijls over geklaagd is en er reeds een request aan het Gemeentebestuur is ingediend om afdoende maatregelen te nemen om deze gedwongen winkelnering te doen ophouden.

Omdat Deurne zich niet aan de verplichting houdt bij vervening voldoende grauwveen achter te laten, is ontginning tot goede cultuurgrond duurder dan financieel verantwoord. Maar omdat werkloze peelwerkers anders toch door de gemeente moeten worden onderhouden worden ze nu ingezet bij ontginningen. Ontgonnen grond uitgeven aan de eigen boeren blijkt geen succes. Ook bij pacht moet op eigen kosten een boerderij gebouwd worden en de boeren uit Deurne kunnen het kapitaal daarvoor niet opbrengen. Veel van de ontgonnen grond gaat tegen lage pachtprijzen naar boeren van soms ver buiten de gemeente, die dit als een buitenkans zien maar zich onvoldoende bewust zijn van de landbouwkundige hindernissen van het gebied. De crisis van de jaren dertig betekent voor hen vaak de nekslag. Hun boerderijen, vaak herkenbaar aan de ‘vreemde’ bouwstijl, komen bij faillissement meestal in handen van inwoners van Deurne.

Verslag van de Commissaris van de Koningin, na een bezoek aan Deurne op 6 april 1907
Aan den burgemeester verweet ik nog weer zijn goede hart; terwijl hij niet tegen den secretaris alleen op kon, had hij diens zoon op de secretarie geplaatst, en nu ook al weer den zoon van den gemeente-ontvanger; het moest op die manier in Deurne wel eene familieregeering worden. De burgemeester beloofde mij, dat het beheer der veenexploitatie overeenkomstig mijne aanwijzingen zou worden gevoerd, en dat de zaken geregeld en behoorlijk door een bekwamen accountant zouden worden gecontroleerd.

Door zware lasten en sterk dalende inkomsten is de gemeente spoedig vrijwel failliet. Kortzichtigheid blijkt niet tijdgebonden. Na de veenexploitatie van Deurne komt de steenkooldelving in Limburg en de aardgaswinning onder Groningen. ‘De baat gaat voor de kost’ blijkt ook dan het credo.