beweiding

Vliegend zand

Onze ruim 2.000 ha zandverstuivingen vertegenwoordigen 90% van de oppervlakte ervan in heel Europa. Sommige planten en dieren kunnen moeilijk zonder en het zijn toeristische trekpleisters. Nu willen we ze houden, maar vroeger probeerde men ze te voorkomen. Omdat één van de oorzaken van hun ontstaan nog onbekend was lukte dat maar ten dele en groeide de oppervlakte tot 80.000 ha.

Tot in de 14de eeuw bestaat het landschap van de Brabantse zandgronden uit een afwisseling van bossen en grasrijke heidevelden. Door houtkap, vooral voor het maken van houtskool, veranderen ook de laatste bossen in heidevelden, die op hun beurt door beweiding en het verzamelen van strooisel minder grasrijk worden en waarin zandverstuivingen ontstaan. Vanaf de 15de eeuw breiden de zandverstuivingen zich sterk uit, zodat omstreeks 1800 heidevelden met daarin kale zandvlakten, zandduinen en vennen beeldbepalend zijn. De zandverstuivingen wandelen door het open landschap, gestuurd door de wind. Ze doven na verloop van tijd, maar er ontstaan ook weer nieuwe. Het vliegend zand bedreigt akkers, wegen en huizen. Grenspalen verdwijnen onder het zand, wat tot ruzies leidt tussen buurgemeenten. Waterlopen raken verstopt, met als gevolg dat de graslanden erlangs ook in de zomer onder water staan en er niet gehooid kan worden. Daarom probeert de bevolking het ontstaan ervan te voorkomen. Maar het is vechten tegen de bierkaai, omdat men een belangrijke oorzaak van hun ontstaan nog niet kent. Dat is de negatieve fosfaatbalans, die het landbouwkundig gebruik met zich meebrengt. Voor de boer is het heideveld immers onmisbaar als leverancier van voer, strooisel en brandstof. En met deze producten wordt bodemfosfaat afgevoerd.

Zandverstuivingen ontstaan als de heideplanten over een wat groter oppervlak sterven, waardoor de wind aan het kale bodemoppervlak voldoende aan kracht kan winnen om zand in beweging te brengen. Dat vliegend zand bedekt de aangrenzende heideplanten, waardoor die ook afsterven. De zandverstuiving wordt groter en de wind kan verder in kracht toenemen. Waar het zand tot op grotere diepte wegwaait kunnen vennen ontstaan.

De dood van de heideplanten kan verschillende oorzaken hebben. Als heide steeds te jong wordt beweid, of voor strooiselwinning gemaaid, hebben de planten onvoldoende tijd voor herstel en sterven ze door uitputting. Maaien of afbranden van oude heide maakt het voor de plant onmogelijk nieuwe twijgen te vormen uit de bladknoppen aan de voet van de plant, omdat die intussen zijn afgestorven. Als men jongere heide te kort maait worden ook die knoppen afgesneden. De zandwegen door de heidevelden worden vaak steeds breder, omdat de voerman het rulle zand liefst vermijdt en daarom de aangrenzende heide als parcours kiest, waardoor de heide ook daar het loodje legt.

Als heide zich opnieuw moet vestigen door de kieming van zaad, in plaats van door het uitlopen van bladknoppen aan de voet van oude heideplanten, duurt het lang voor de grond weer bedekt is met een gesloten vegetatie. De kans is dan veel groter dat de wind grip krijgt op het zand.

Elke gemeente heeft strenge regels wat betreft het gebruik van de heidevelden, die enerzijds onmisbaar zijn, omdat de boeren de producten ervan voor hun bedrijven nodig hebben, maar anderzijds de gemeenschap bedreigen omdat stuifzanden kunnen ontstaan. De maatregelen zijn gericht op het wegnemen van de eerder genoemde oorzaken van het afsterven van de heide, die men heel goed kent.

Waar men in 1800 nog geen weet van heeft is dat ook bij een vrijwel perfect beheer de bodem onder de heide verarmt. De hoeveelheid fosfaat daarin neemt jaarlijks iets af, door het landbouwkundig gebruik, met een steeds nijpender fosfaattekort voor de heideplanten. Maar dat proces verloopt zo traag dat het vitaliteitsverlies van de heide niet opvalt. Na verloop van jaren kan, bijvoorbeeld door een extreme droogteperiode, de verzwakte heide plotseling afsterven en zal het nog lastiger zijn het verarmde stuifzand door begroeiing weer vast te leggen. Het is dan ook te begrijpen dat de oppervlakte zandverstuivingen, ondanks de inspanningen van de bevolking, toeneemt en dat die groei pas tegen het einde van de 19de eeuw stopt, als de heide haar functie voor de landbouw verliest.